Wandelstaf
Een Wandelstaf.
En nee dat is geen oud-hollands woord voor een wandelstok.
Maandag had ik een wandelstaf als surpriseparty.
Ik riep ooit in een onbewaakt moment, maar meen het na afloop nog steeds, dat het me zo leuk zo lijken een wandeling langs de stadsdeelgrenzen van Oud-West te maken.
Deze zorgvuldig bij de stadsdeelsecretaris opgeslagen opmerking leidde afgelopen maandag tot een wandelstaf:
Alle beleidsadviseurs die in de afgelopen jaren meermaals bij de staf hadden aangezten plus de sectormanagers, namen mij vanuit “mijn stafkamer” mee uit wandelen langs de stadsdeelgrenzen in plaats van de reguliere staf.
In een krappe drie uur verkenden wij al wandelend de grenzen van stadsdeel Oud-West.
Dat was ongelovelijk leuk.
Nog los vanhet grapje “bij je afscheid gaan ze opeens allemaal voor je lopen”, was het enorm leuk om met al deze vertrouwde mensen de grenzen van je “eigen” grondgebied te bewandelen.
Vanwege de brand bij de Kinkerhoek begonnen we de wandeling met het afleveren van een megadoos bonbons als een kleine troost voor de getroffenen bij de tijdelijke huisvesting van onze school de Kinkerhoek (ook langs de grens van het stadsdeel).
Vanuit daar liepen we echt de grenzen, we staken bijna nergens af, kozen bij de Overtoom waar de grens half in half net buiten het Vondelpark ligt toch maar even voor een wandeling in het groen.
Midden in het Vondelpark stuitten we hilarisch op een andere wandelgroep uit het stadsdeel van de afdeling Vastgoed die op inspectie was langs stadsdeelpanden (heel bizar “goh, jullie ook hier”). We laafden ons waarschijnlijk halverwege op het terras van het Filmmuseum (ja dat is echt van Oud-West) en kwamen uiteindelijk thuis in Cafe Thuis in de Clecqstraat waar we eerder de middag zo ongeveer begonnen waren.
Moeie voeten aan het eind: Oud-West is het op een na kleinste stadsdeel, maar als je langs de randen gaat lopen is het toch ook zo klein weer niet.
Ik genoot enorm van de wandeling, van het stadsdeel, van het feit dat men dit van mij onthouden had en voor mij georganiseerd had.
In de krochten van mijn Calvinistische geest bekroop mij wel nog een schuldgevoel dat al deze “amtenaren” voor mij aan het wandelen waren, maar dat heb ik voor mezelf effectief opgelost door na afloop de vraag te stellen wie er tijdens de wandeling op plekken was geweest waar hij/merendeels zij nog nooit geweest was. Toen de helft “ik” riep, besloot ik opgelucht dat het dus “werk” was geweest.
In de onvermijdelijke afscheidstournee was dit wel een hele gewortelde en mooie.
Mijn “moeie voeten”zijn over, het nagenieten nog niet, om maar te zwijgen over het besef dat het echte afscheid nu wel erg dichtbij komt.